Het tijdschrift DW B leidt ons binnen in vijftig fictieve gebouwen, verbeeld door schrijvers én architecten. En dat leidt tot een intrigerende literaire reis.
Architectuur en literatuur: ze komen te zelden in elkaars territoriaal vaarwater. Of je moet Georges Perec heten. Hij schreef in 1976 met Het leven, een gebruiksaanwijzing een tomeloze roman over een Parijs’ appartementsgebouw aan de fictieve rue Simon Crubellier 11, waarin hij de verhalen van de bewoners ordende volgens het principe van de paardensprong in het schaakspel. En de Zwitserse schrijver Max Frisch had in Zürich zelfs een architectenbureau, tot het schrijven de overhand nam.
Schaars is ook hoogstaande essayistiek over de raakpunten tussen literatuur en gebouwen. Het literaire tijdschrift DW B vult nu een lacune in, met een uitstekende special over vijftig fictieve gebouwen uit de wereldliteratuur. Want: “Een gebeurtenis vindt altijd ergens plaats, en mensen kunnen niet nergens zijn. Meer nog: “Ce qui a lieu, c’est le lieu”, aldus Stéphane Mallarmé.” Het is schrijver Christophe van Gerrewey, bevlogen essayist maar ook onlangs gedoctoreerd architect, die het nummer met bijzondere zorg samenstelde (lees hier zijn inleiding). Hij trok vijftig auteurs aan de mouw om “één plek, een verhaal of een gedicht te beschrijven in een tekst van maximum 450 woorden”. Hoe verbeelden zij zich bijvoorbeeld het kantoor van Bartleby (de anti-held van Melville), het behouden huis van Willem Frederik Hermans, het huis Usher van Edgar Allen Poe of de ondergrondse van Dostojevski? Te vaak wordt een plaats of gebouw in de literatuur weggezet “als functioneel decor” of “naar een onbewuste dimensie van de leeservaring verplaatst”, vindt Van Gerrewey. Vaak zijn ze nochtans doorslaggevend voor sfeer of afloop van een verhaal. Kijk maar Het Kaartenhuis van Mark G. Danielewski of De Nieuwe Datsja van Anton Tsjechov, net als Het huis van de wisse dood van Albert Cossery. En denk aan de benauwende ‘kraamkliniek’ in Jeroen Brouwers’ Joris Ockeloen en het wachten?
Wandelen door nog onbetreden ruimtes
Van Gerrewey stuurde de ingezamelde teksten vervolgens op naar een architect of kunstenaar, die het fictieve gebouw op zijn beurt mocht verbeelden en tekenen. Het traject tussen de vijftig fictieve gebouwen ordende hij van klein naar groot: “Het begint in één kleine kamer en het eindigt bij het grootst denkbare gebouw: de oneindigheid”, in dit geval van De kamer van Marguerite Duras tot “een brok oneindigheid” in de roman De kellner en de levenden van Simon Vestdijk. Van Gerrewey zelf brengt het kantoor van Bartleby, de systematisch nee-zeggende held van Herman Melville, in kaart: “Het lege hart van een met kopieerwerk doortrokken wereld”. Van de Petteflet van Annie M.G. Schmidt tot de bibliotheek van Umberto Eco, het is een ware staalkaart van de wereldliteratuur die voorbij defileert, met teksten van onder meer David Nolens, Atte Jongstra, Daniel Rovers, Ger Groot, Maria Barnas of Joris Gerits. Soms puntig, dan weer iets te hermetisch. Meestal zijn het mooie bijlichtingen van de gekozen literaire plek, in een strakke zwart-witvormgeving met maximaal effect. Deze fictieve gebouwen, “vijftig dubbel geleide wandelingen door nog onbetreden ruimtes”, voeden volop de verbeelding. Alsof ze zo uit de 3D-printer kunnen rollen. Met zijn jaarlijkse special bevestigt DW B zijn reputatie van scherpzinnig literair tijdschrift dat ons aan het denken zet.
Dirk Leyman
[eerder verschenen in de boekenbijlage van De Morgen, in een licht andere versie]
DWB, uitgeverij MER Paper Kunsthalle, DWB 159/5, special edition 3, 29,50 euro (met poster), ook als gewoon nummer.